We lopen verder en komen bij een kruis langs de weg. “Dat is het zwarte kruis waar opa altijd over vertelt”, zegt Mia. “Lang geleden gebeurde hier iets ergs. Een ruiter was bij onweer in het bos onderweg. Uit het niets kwam een bliksemflits uit de hemel. Die trof precies de ruiter. Van hem is alleen nog een bergje zwarte as overgebleven”, vertelt Mia. Mij lopen de koude rillingen over de rug. Ik wil weg hier en trek aan Mia om door te lopen.
En dan komen we opeens bij een splitsing. Mia roept van achter mij: “Wij moeten langs de kapel.”
Ik vraag haar waarom er midden in het bos een kapel staat. Er is in geen velden of wegen iemand te bekennen. Mia legt uit dat hier een oude pelgrimsweg langs loopt.
„Kijk, dat is de pelgrimsweg“, zegt Mia en ze wijst naar de weg die naar het dorp leidt.
De weg ziet er wel wat grappig uit. Hij ligt lager dan de omgeving. „Hier zijn al veel pelgrims langsgekomen “, vindt Mia. Ik kijk haar vragend aan.
„Ja, kijk maar, hoe diep die weg ligt“, antwoordt ze. „Met elke pelgrim is de weg wat verder verzakt.”
Ik vind dat de weg er eerder uitziet als een glijbaan in het water. Het lijkt precies op de glijbaan in het zwembad. Mia schudt haar hoofd: „Jij heb wel erg levendige fantasie!“
Nou, dat vind ik niet. Ik zal het haar bewijzen. Ik ga op de weg zitten en zet me met mijn handen af. Dan hoor ik opeens „Krrakk“. Ik sta op en veeg de aarde en steentjes van mijn broek. Mia lacht zich rot. Mijn broek is helemaal gescheurd.
„Nu lijk je wel een pelgrim“, lacht Mia.