„Hoeft niet“ zeg ik. Ik zet me stevig af en spring op de waterfiets. Het bootje begint heftig te schommelen. Het zwiept heen en weer. Ik sta te wankelen op mijn voeten. Op het laatste moment pakt Mia mijn arm: „Pas toch op Emil! Anders moet ik je zo nog uit het water vissen.“
Mama maakt het touw van het bootje los: „We zien jullie aan de andere kant!“.
Mia wijst naar de toren aan de andere kant en roept „Volle vaart vooruit!“.
We trappen erop los. Ik kijk achterom. Papa en mama staan op de steiger en zwaaien. We fietsen verder. Ze worden steeds kleiner. Mijn benen worden steeds zwaarder. Ik maak een pauze. Mia klaagt omdat ik stop met trappen.
„Emil, als we zo langzaam gaan, komen we nooit aan de andere kant“ moppert ze. Dan zien we een jongen van onze school die op zijn paddleboard dichterbij komt. Mia zegt tegen mij: „Hij mag ons niet inhalen, hoor, pas op!“
Ze heeft gelijk. We trappen zo snel we kunnen. Het water spat alle kanten op. Er komen steeds meer golven. De jongen staat te wiebelen op zijn paddleboard. We trappen en trappen. De oever komt dichterbij. De rood-wit-gestreept vuurtoren wordt steeds groter. Nu hoeven we nog maar een paar meter. Op de oever staan papa en mama op ons te wachten: „Hallo piraten, hoe was de overtocht?“.
„Nogal stormachtig“ antwoord ik. Mia moet grinneken.