„Jawel, jawel!“, zegt Mia. Zij wijst naar het water. Nu zie ik het ook. Uit het water kijkt een monsterlijk wezen op. Het vreemde wezen kijkt me recht in de ogen en maakt rare geluiden. Het klinkt als een kat.
„Snel weg!“, roept Mia.
Ondertussen betrekt de hemel. Het lijkt wel of er onweer komt. Onderweg draai ik me kort om: „Ik geloof dat de kust veilig is!“
Mia trapt weer vol op de rem. Ik was bijna tegen haar aangebotst. Midden op het fietspad staat weer dat rare wezen en het staart ons aan. We staan als versteend. Ik krijg kippenvel. Plotseling dringt een zonnestraal door het dikke wolkendek. De straal valt precies op het vreemde wezen. Het vreemde wezen begint te krijsen en valt in duizend stukken uit elkaar. Mia en ik kijken elkaar bang aan. Van het vreemde wezen liggen alleen nog maar kristallen op het pad.
Wij besluiten naar het dorp te fietsen. Buiten adem komen we in Born aan. Iemand komt ons tegemoet en die is helemaal opgewonden.
„Het zoutmannetje is weer bezig“, roept de persoon. Ik frons mijn voorhoofd en vraag wat een zoutmannetje is.
„Het zoutmannetje leeft bij het water. Soms duikt het op en brengt mensen aan het schrikken.“ Mia kijkt me aan en ik kijk naar Mia. Zij fluistert in mijn oor: „Denk jij wat ik denk?“ Ik knik.