„Die kant op!“, zegt Emil zachtjes. Ik schud van nee en trek Emil mijn kant op. De stem komt steeds dichterbij. Op tenenspitsen lopen wij verder.
„Boem“. Ik draai me om. Emil ligt languit op de grond. Hij wrijft over zijn knie. Voor hem ligt een zakje.
„Ik ben over dat zakje gestruikeld“, jammert Emil. Ik maak het zakje open. Mmm, dat ruikt lekker. Het zakje zit vol kruiden. Emil en ik vragen ons af van wie dat zakje is. Dan horen we de stem opeens weer en nu vlakbij. Wij klimmen op de rots en dan zien we haar: een witte gestalte. Ze heeft een prachtig mooi lang gewaad aan en lang haar tot aan de grond. Ze fladderen in de wind. De gestalte verzamelt kruiden en zingt. We staan ademloos te kijken. Totdat…
„Grooaaar“.
Mijn maag knort luid. De witte gestalte draait zich om. Wij duiken omlaag. Maar als wij weer van achter de rots tevoorschijn komen, is ze weg.
„Je hebt haar laten schrikken“, zegt Emil teleurgesteld. Wij besluiten terug te lopen naar mama en papa.
„Waarom kijken jullie zo verschrikt? Hebben jullie een geest gezien?“, vraagt mama. Opgewonden vertellen wij over onze ontmoeting.
„Dat is vast en zeker de geest van de ‘Kimmfrächen’“, zegt papa met een knipoog naar mama.